Matthew 7

1Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt.
 Oordeelt niet, Namelijk lichtvaardiglijk, of verkeerdelijk, uit haat, nijdigheid, of ongegrond achterdenken. Anders is een oprecht oordeel van zaken, waarvan men rechte kennis heeft, als het tot een goed einde geschiedt, zo in het gericht als daar buiten, niet alleen geoorloofd, maar ook geboden. Zie 2Ch 19:6 ; Joh 7:24 ; 1Co 5:12 .
2Want met welk oordeel gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden; en met welke mate gij meet, zal u wedergemeten worden. 3En wat ziet gij den splinter, die in het oog uws broeders is, maar den balk, die in uw oog is, merkt gij niet?
 splinter, Dat is kleinere of mindere gebreken, gelijk door den balk grote en grove gebreken verstaan worden.
4Of, hoe zult gij tot uw broeder zeggen: Laat toe, dat ik den splinter uit uw oog uitdoe; en zie, er is een balk in uw oog? 5Gij geveinsde! werp eerst den balk uit uw oog, en dan zult gij bezien, om den splinter uit uws broeders oog uit te doen. 6Geeft het heilige den honden niet, noch werpt uw paarlen voor de zwijnen; opdat zij niet te eniger tijd dezelve met hun voeten vertreden, en zich omkerende, u verscheuren.
 het heilige den honden niet, Heilig is eigenlijk hetgeen van het algemeen gebruik afgezonderd is, en wordt daardoor hier verstaan de predikatie des Evangelies, of de vermaningen en vertroostingen uit Gods Woord, als ook de bediening der heilige sacramenten, die vanwege hunne waardigheid hier ook paarlen genoemd worden, en die men de hardnekkigen en moedwilligen spotters, die bij honden en zwijnen vergeleken worden, niet moet voorhouden; Pro 9:8 ; 1Co 10:21 ; Phi 3:2 .
7Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden.
 Bidt, Door bidden, zoeken en kloppen vermaant ons Christus met ernst geduriglijk aan te houden in den gebede. Zie ook Rom 12:12 ; 1Th 5:17 .
8Want een iegelijk, die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, dien zal opengedaan worden.
 bidt, Namelijk uit het geloof en naar Gods wil. Jam 1:6 ; 1Jo 5:14 .
9Of wat mens is er onder u, zo zijn zoon hem zou bidden om brood, die hem een steen zal geven? 10En zo hij hem om een vis zou bidden, die hem een slang zal geven? 11Indiën dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal uw Vader, Die in de hemelen is, goede gaven geven dengenen, die ze van Hem bidden! 12Alle dingen dan, die gij wilt, dat u de mensen zouden doen, doet gij hun ook alzo; want dat is de wet en de profeten.
 de wet en de profeten Dat is, de hoofdzaak van al hetgeen de wet en de profeten, uitleggers derzelve, leren aangaande de tweede tafel der tien geboden van de liefden des naasten; Mat 22:29 .
13Gaat in door de enge poort; want wijd is de poort, en breed is de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die door dezelve ingaan; 14Want de poort is eng, en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er, die denzelven vinden.
 is nauw, Dat is, niet alleen ten aanzien van de nauwe gehoorzaamheid, die God van ons eist, maar ook omdat hij is vol van verdrukking en zwarigheid. Zie Act 14:22 .
15Maar wacht u van de valse profeten, dewelke in schaapsklederen tot u komen, maar van binnen zijn zij grijpende wolven.
 schaapsklederen tot u komen, Dat is, in een uiterlijken schonen schijn.
,
 Wolven Dat is, verleiders en zielenmoorders; Joh 10:1 , Joh 10:8 ; Act 20:29 .
16Aan hun vruchten zult gij hen kennen. Leest men ook een druif van doornen, of vijgen van distelen?
 vruchten zult gij hen kennen Door deze vruchten wordt verstaan niet zozeer het leven, hetwelk voor een tijd bedriegen kan, als wel de leer, die aan Gods Woord moet beproefd zijn; 1Jo 4:1 .
17Alzo een ieder goede boom brengt voort goede vruchten, en een kwade boom brengt voort kwade vruchten.
 een kwade boom Grieks, een verrotte boom.
18Een goede boom kan geen kwade vruchten voortbrengen, noch een kwade boom goede vruchten voortbrengen. 19Een ieder boom, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. 20Zo zult gij dan dezelve aan hun vruchten kennen. 21Niet een iegelijk, die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is.
 die tot mij zegt Dat is, die veel en ijdellijk roemt van Christus en zijn leer.
,
 die daar doet den wil mijns Vaders, Dat is, die in Christus oprecht gelooft, Joh 6:40 , en zijn leven naar Gods geboden aanstelt; 1Th 4:3 .
22Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere! hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam duivelen uitgeworpen, en in Uw Naam vele krachten gedaan?
 te dien dage tot mij zeggen Namelijk des uitersten oordeels; Mat 24:36 .
,
 in uwen naam geprofeteerd, Dat is door uw bevel en kracht, als uwe dienaars, en tot verbreiding van uwe eer.
,
 krachten gedaan? Dat is, wondertekenen of mirakelen, 1Co 12:10 , omdat zij door de kracht van God geschieden.
23En dan zal Ik hun openlijk aanzeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij, die de ongerechtigheid werkt!
 openlijk aanzeggen Grieks, belijden.
,
 gekend; Namelijk voor de mijnen. Zie Joh 10:14 , en 2Ti 2:19 .
24Een iegelijk dan, die deze Mijn woorden hoort en dezelve doet, dien zal Ik vergelijken bij een voorzichtig man, die zijn huis op een steenrots gebouwd heeft; 25En er is slagregen nedergevallen, en de waterstromen zijn gekomen, en de winden hebben gewaaid, en zijn tegen hetzelve huis aangevallen, en het is niet gevallen, want het was op de steenrots gegrond.
 slagregen nedergevallen, Door den slagregen, de waterstromen en winden worden verstaan allerlei vervolgingen, verleidingen en verzoekingen, waardoor de mensen tot afval zouden kunnen gebracht worden.
,
 de steenrots gegrond Deze steenrots betekent Christus, 1Pe 2:6 .
26En een iegelijk, die deze Mijn woorden hoort en dezelve niet doet, die zal bij een dwazen man vergeleken worden, die zijn huis op het zand gebouwd heeft;
 zand gebouwd heeft; Door het zand wordt verstaan al wat de mensen buiten Christus tot een fondament hunner zaligheid stellen; Act 4:12 .
27En de slagregen is nedergevallen, en de waterstromen zijn gekomen, en de winden hebben gewaaid, en zijn tegen hetzelve huis aangeslagen, en het is gevallen, en zijn val was groot. 28En het is geschied, als Jezus deze woorden geëindigd had, dat de scharen zich ontzetten over Zijn leer;
 ontzetten over Zijn leer Of, verbaasd, verslagen werden met verwondering en beroering huns gemoeds.
29Want Hij leerde hen, als macht hebbende, en niet als de Schriftgeleerden.
 machthebbende, Dat is, met goddelijk gezag, en met een zonderlinge beweeglijkheid en vrijmoedigheid. Zie Luk 22 , en Joh 7:45-46 .
Copyright information for DutSVVA